donderdag 17 januari 2013

Stamceldonatie - Part Two

I did it! Ik ben er niet vanondergemuisd! Heel eerlijk gezegd, verbaas ik er mezelf mee, maar goed, ik heb het gedaan, en ik ben zò blij dat ik er eindelijk van af ben. De reden waarom ik er hier over schrijf, is niet alleen om het allemaal eens uit mijn systeem te krijgen, of omdat het goed doet om erover te praten, maar ergens ook een beetje omdat je als stamceldonor eigenlijk nooit echt helemaal weet hoe het gaat, tot je het meemaakt. Wat de dokters en verpleegsters mij hadden verteld, kwam wel in de buurt van hoe de procedure gaat, maar er zijn zoveel dingen die je nooit hoort, en die mogen ook eens gezegd worden. Ik ben niet van plan om stamceldonatie te romantiseren, want ik heb niks aan mensen die zich inschrijven en uiteindelijk pissig zijn op mij omdat het erger was dan ik omschreef. Ik ga mijn best doen zo correct en gedetailleerd mogelijk te beschrijven hoe zo'n stamceldonatie gaat, en dat zal je zien: als ik het aankan, kan jij het hoogstwaarschijnlijk ook aan. Ik weet immers van mezelf dat ik een grote bangerik ben met een verschrikkelijk lage pijngrens. Je bent gewaarschuwd.

Na de voorbereidende spuitjes, moest ik me aanmelden in het UZ Jette voor de stamceldonatie. Veel eten, iets drinken, want met een lege maag kan zo'n donatie wel eens héél ongemakkelijk worden. Ik dacht dat ik gewoon kon binnenwandelen, dat er naalden in mijn armen zouden worden gestoken, en dat ik dan moest wachten. Simpel. Voor ik kon beginnen, werd mijn bloed getest: waren er genoeg stamcellen aangemaakt, ben ik gezond, kan ik de ingreep aan,...? Terwijl de verpleegsters dat uitzochten, kreeg ik nog goed anderhalf uur vrij 'om te ontspannen'. Eum... Liefst had ik gehad dat ik meteen lekgeprikt werd, maar goed. Aftellen tot showtime, en dan mocht ik 6 uur aan de machine.

Liefst drie verpleegsters, één dokter en een vertegenwoordigster van de stamceldonatiemachinefabriek zijn er nodig om zo'n stamceldonatie uit te voeren. Die vertegenwoordigster is nodig omdat de machine nog helemaal nieuw is. Zij begeleidt de verpleegsters tijdens heel de duur van de donatie, en legt hen uit wat de informatie op het scherm betekent, wat de verschillende alarmtonen zijn, en hoe erop gereageerd moet worden,... Best angstaanjagend eigenlijk, omdat iedereen regelmatig samentroepte bij de machine, zo'n beetje zoals in ziekenhuisseries wordt gedaan net voor de patiënt crasht. In elk geval, bij mij was er dus nog zo'n vertegenwoordiger aanwezig, maar na verloop van tijd zou dat niet meer nodig zijn.

En dan was het aan mij. In het bloedtransfusiecentrum kreeg ik een eigen stukje zaal, weg van de mensen die bloed kwamen geven of een dialyse ondergingen, een gemakkelijke zetel en twee armsteunen. Wat nu volgt, mag je als kandidaat-donor gerust vergeten. Ik heb heel lastige aders: heel dun en moeilijk zichtbaar. Het is dus niet alleen moeilijk prikken omwille van de dikte van de ader; eens je dan geprikt hebt, zie je heel moeilijk waar de ader verder loopt. Dat is ook de reden waarom ik geen bloed geef. Ik ben dan al bang voor naalden, dan kan ik al dat gepruts en gepeuter ook wel missen. De verpleegsters hadden me al gewaarschuwd voor de dikke naald waarlangs mijn gefilterde bloed terug in mijn lichaam zou worden gespoten, maar verdorie, toen ik die joekel van een naald in het echt zag, moest ik hard slikken. Gewoonlijk kijk ik ook graag wanneer ik geprikt word, zodat ik me wat kan voorbereiden op de pijn, maar dit keer mocht ik niet. De hoofdverpleegster leidde me af, en fuck, wat was dat nodig. Een korte snijdende pijn in mijn rechterarm, een beetje bloed, en klaar. De linkerarm ging een stuk makkelijker, met een dunne naald in een ader die al wel wat naalden had gezien. Machine aan, kraantjes open en...

HOLY FUCK! Wat begon mijn rechterarm pijn te doen! Het lastige is: als je verkeerd geprikt bent in de ader die moet geven, dan komt er gewoon geen bloed, en is er dus ook geen probleem. Zit je naast de ader waar je bloed aan terug moet geven, dan krijg je een helse pijn. Je bloed wordt immers gewoon recht in je lichaam gespoten, op plaatsen waar helemaal geen bloed hoort te zitten. Ik heb de verpleegsters gewaarschuwd, en ja: de naald zat mis. Nochtans had ik zelf ook gezien dat ze oorspronkelijk wél in mijn ader zaten, maar blijkbaar zei mijn ader:"Fuck this shit!", en gaf er de brui aan. De naald werd weggehaald, en er kwam discussie over hoe ze het verder zouden aanpakken. Op dat moment was ik doodsbang, en ben ik blij dat mijn lieve lief naast mijn zetel stond om me gerust te stellen. Ik had al amper geslapen, dus kwamen tranen nòg sneller. Ik had nochtans geen pijn meer. Het idee dat er weer zo'n naald in mijn arm zou geduwd worden, maakte me bang. Er was gelukkig een andere oplossing: een dunnere naald in een andere ader, en dan maar wat trager filteren. Prik, kraantjes open, klaar.

Ik heb nog een tijdje nagebeefd en -gehuild. Eens ik begin, kan ik moeilijk stoppen. Het idee dat ik zo'n grote angst had overwonnen, deed meer met mij dan ik dacht. Dat, en ik kon nergens meer heen. Ik lag helemaal kwetsbaar te zijn bij mensen die ik niet kende. Bon. Al mijn bloed moest drie keer door de machine, dus dat zou zo'n zes uur duren. Ik zag mijn bloed door buisjes naar kamertjes stromen, langs centrifuges, en af en toe moest de machine 'plassen'. Dat wil zeggen dat de stamcellen gecollecteerd worden. De machine filtert telkens genoeg stamcellen om een heel kamertje te vullen, en als het kamertje vol is, wordt de inhoud ervan in een zak gespoten. Blijkbaar heb ik mooie stamcellen. Bij de meeste mensen kleurt de vloeistof waar de stamcellen inzitten nog vrij rood, wat wil zeggen dat er nog veel rode bloedcellen zijn meegekomen. Dat is niet goed, want die rode bloedcellen kunnen amok maken in het lichaam van de patiënt. Bij mij hadden de witte bloedcellen mijn rode bloedcellen weggepest, en dus was mijn stamcelvloeistof licht oranje. Héél mooi, zeiden de verpleegsters, heel zuiver.

En dan maar wachten. Ik heb me zo steendood verveeld. Ik kon me op niets concentreren, omdat ik nog te bang was dat de minste kramp of tinteling iets slechts kon betekenen. Ik mocht ook niet bewegen, en al helemaal niet naar het toilet gaan. Als ik moest plassen, zou ik de bedpan moeten gebruiken, dus heb ik mij gedurende zes uur ingehouden. Kom zeg, ik had mijn angst voor naalden al overwonnen, maar van mijn schaamte blijven ze af. Eigenlijk vond ik dat wachten en stilzitten het ergste. Kramp in de benen, in de armen,... Ik ben dan nog zo iemand die op zulke momenten liever niet klaagt, dus ik heb het minder aangenaam gehad dan nodig was. Af en toe werden mijn armsteunen wat verplaatst, kreeg ik hulp om mijn armen in een andere positie te leggen, ik kreeg een dekentje tegen de kou en een infuus met calcium tegen dat tintelende gevoel wanneer je ledematen slapen. Ik kan niet zeggen dat ik niet in de watten werd gelegd.

Héél de tijd waren er minstens twee verpleegsters bij mij; het grootste deel van de tijd was zelfs de dokter aanwezig. Niet om echt iets te doen, maar gewoon om mee te wachten, wat te keuvelen, mij op m'n gemak te brengen. Daar ben ik wellicht het meest dankbaar voor. Ik heb me op geen enkel moment onveilig of ongemakkelijk gevoeld. De mensen die de donatie begeleidden, waren stuk voor stuk heel vriendelijk, begaan, en zo dankbaar.

Na zes uur filteren en collecteren, was het genoeg geweest. Ik moest ondertussen zo dringend plassen dat ik liefst die naalden eigenhandig uit mijn lijf had gerukt, maar daar had ik de energie niet meer voor. Ik was zo suf dat praten moeite kostte, en heel mijn lichaam leek wel te slapen. Ik kon zelf niet meer drinken, omdat mijn armen helemaal verkrampt waren van het lange stilliggen, en stappen ging een beetje zoals Bambi on ice. Of het lag aan de vermoeidheid of de zwakte: ik kon wel janken van geluk. Ik had nooit gedacht dat ik het zou aankunnen, en iedereen was zo lief en dankbaar dat ik helemaal week werd. De dokter feliciteerde mij, iedereen gaf me schouderklopjes, en van de hoofdverpleegster kreeg ik een boeket bloemen. Wauw.

Ik heb het dus overleefd, en dankzij mij overleeft ergens iemand anders ook. Dat ik dit kon, heb ik lang niet alleen aan mezelf te danken. Alle lieve woorden en steun, alle vrienden en kennissen die zich ook als donor hebben opgegeven, de motiverende berichtjes,... Al die dingen hebben mij geholpen mijn angst opzij te zetten, en er gewoon voor te gaan. En vooral, al heb ik het haar al zo vaak gezegd gisteren in tranen aan de machine en thuis nog zwak van de ingreep, mijn lieve lief Cato. Aan een machine hangen, is één ding; je bange lief urenlang gezelschap houden, troosten en geruststellen, is nog iets heel anders. Ik had het niet gekund zonder haar.

Dus als je twijfelt over stamceldonatie, denk dan maar:"Als zij het kan, kan ik het zeker".

http://www.stamceldonor.be/stamceldonatie.php

maandag 14 januari 2013

Stamceldonatie - Part One

De laatste tijd heb ik het over weinig anders. Stamcellen hier, spuitjes daar,... Excuses daarvoor. Het zit zo: er is op deze wereld iemand die een enorme nood heeft aan mijn stamcellen. De mijne. Dat is iets dat ik niet helemaal kan vatten. Ik heb altijd willen denken dat ik helemaal ben opgetrokken uit een soort van menskleurige plasticine, en dat ik niet net als iedereen een keurig ineengezette constructie van beenderen, spieren, bloed, vet en vel ben. Dat klinkt naïef, en spreekt al mijn jaren biologie tegen. De waarheid maakt me kwetsbaar; als er ergens iets misloopt in dat raderwerk dat mijn lichaam is, kunnen de gevolgen zwaar zijn. En dat iemand anders mij nodig heeft voor het welzijn van zijn of haar lichaam, daar kan ik niet helemaal bij. Ik weet wel dat ik het allemaal opblaas, maar erover praten, doet me goed. Het maakt me minder bang voor de naalden.

Dus...

Een drietal jaar geleden gaf ik me op als kandidaat-stamceldonor. Mijn mama had dat lang daarvoor al gedaan, en gaf regelmatig bloed. Ik vond dat mooi, letterlijk jezelf geven om anderen te helpen. Mooi voor haar, althans, want ik was te bang van naalden om zelf ook zoiets te doen, bovendien had ik nog nooit van stamcellen noch van de donatie ervan gehoord. Het stelt niets voor, vond mijn moeder, en de kans dat je ook effectief mag doneren, is heel klein. Één kans op 50.000, nota bene, dus áls je dan opgeroepen wordt, is het omdat je echt nodig bent. Ik heb me dus maar opgegeven, en mocht iets later naar het bloedtransfusiecentrum in Jette. Dokter Demanet, een dokter zoals je ze ook in Amerikaanse series ziet, legde de procedure uit, die ik een tiental minuten later weer vergeten was. Stamceldonatie is namelijk niet niks. So be it, vond ik. Minstens tien keer vroeg hij of ik zeker was of ik uiteindelijk ook tot donatie zou overgaan, mocht dat nodig zijn, en ik werd minstens even vaak uitvoerig bedankt wanneer ik volhield dat het mij menens was. Eén kleine tube bloed werd er van mij afgenomen, ingepakt en opgestuurd naar een databank, waar hij geklasseerd zou worden tussen duizenden andere tubetjes. Dat was trouwens de eerste keer dat ik mijn bloed heb gezien. Enfin, op de keren na dat ik iets te hard tegen de vlakte ging, mezelf per ongeluk sneed, of tijdens díé tijd van de maand. Ik heb mooi bloed.

Twee jaar lang heb ik daar niets meer van gehoord, tot ik uiteindelijk telefoon kreeg van dokter Demanet: er is een patiënt die mogelijk mijn stamcellen nodig heeft. Om zeker te zijn, moest ik nog een paar bloedstalen afstaan. Net als de eerste keer vroeg de dokter enkele keren of ik nog steeds zeker was. Op dat moment begreep ik daar weinig van, maar blijkbaar zijn er veel kandidaat-donoren die er op het laatste moment de brui aan geven. Om mij gerust te stellen, vertelde de dokter dat stamcellen niet langer afgenomen worden via het ruggenmerg, maar gewoon via het bloed. Met een spuitje zouden de stamcellen dan in mijn bloed terechtkomen, waarna ze er zo uitgefilterd kunnen worden. Dat klinkt inderdaad al iets aanlokkelijker, en ik weet eigenlijk niet of ik ermee zou doorgegaan zijn als er in mijn rug gepeuterd zou worden. Ik zei dus ja.

Enkele maanden later kreeg ik een brief met een wat vreemde boodschap. In de brief stond de uitslag van de test aan de hand van een cirkeltje rond één van drie mogelijkheden:
A. Ik ben geen match met de patiënt.
B. Ik ben wél een match met de patiënt.
C. De patiënt is al overleden.
Het cirkeltje stond rond optie B, en ik moest me zo snel mogelijk aanbieden voor een medisch onderzoek.

Ik ken medische onderzoeken vooral als "blaas eens op je hand", of "plas eens in een potje". Dit was lichtjes anders. Een volledig bloedonderzoek, een lange vragenlijst, een röntgenfoto van mijn longen en een ECG (ofte EKG, zoals dat bij House wel eens wordt genoemd). Ergens is dat wel eens goed; mocht er iets mis zijn met mij, hoe klein dan ook, zou ik het meteen weten. Die lange vragenlijst is vrij vanzelfsprekend: je mag geen ziektes hebben gehad die je bloed aantastten, geen recente tatoeages, niet recent zwanger zijn geweest of nog zwanger zijn, en als man geen seks hebben gehad met een andere man. Ook hier werd bij elke stap uitvoerig bedankt, meermaals gevraagd of ik écht wilde doorgaan, en gerustgesteld over de procedure. Stamcellen doneren is immers niet simpel, dus is het niet alleen handig om te weten wat je als donor moet doen, maar meteen ook wat de patiënt zoal moet doormaken alvorens hij of zij die stamcellen toegediend krijgt. Als donor krijg je vijf dagen lang elke ochtend en avond een spuitje Neupogen. Dat zorgt ervoor dat je meer witte bloedcellen aanmaakt die je recht houden tijdens de donatie, maar ook dat je stamcelproductie zodanig wordt opgedreven dat er niet genoeg plaats voor is in het ruggenmerg, en zo dus terechtkomen in je bloed. De vijfde dag vindt de donatie plaats: al je bloed wordt door een machine gehaald, en de stamcellen worden eruitgefilterd. Niet min, dus, maar in vergelijking met wat de patiënt moet doormaken om mijn stamcellen te mogen krijgen, is dat peanuts. De patiënt krijgt zware chemotherapie, tot alles wat zich tegen mijn stamcellen kan verzetten helemaal kapot is, en dan nog kan het zijn dat zijn of haar lichaam zegt:"Fuck die stamcellen! Weg ermee!" En dan is het voor niks geweest.

De verpleegsters waren stuk voor stuk schatten, dat mag gezegd worden, en de dokter die uiteindelijk instaat voor de donatie, is een frisse, jonge vrouw die zelfs een steen kan laten smelten. Ongelooflijk. Ik ben van nature een hoop stress en een gigantische hypochonder, dus kon ik alle steun wel gebruiken. "Als er iets is, wat dan ook, wanneer dan ook: bel maar. Ook als je twijfelt of je wel moet bellen: bellen!" Dus met hun telefoonnummer en tien spuitjes Neupogen ging ik naar huis. Oorspronkelijk was het de bedoeling dat ik die spuitjes zelf zou zetten, maar daar ben ik te bang voor. Elke dag komt er dus iemand van het Wit-Gele Kruis langs om mij die Neupogen toe te dienen.

Intussen ben ik vier spuitjes verder en voel ik de stamcellen zich uit mijn rug wurmen, en dat voelt niet altijd even aangenaam. Ik was al gewaarschuwd voor botpijn, dus ik wist wat ik mocht verwachten. Al bij al valt het goed mee. De dokter raadde me aan dagelijks vier Dafalgans van 1g in te nemen, maar tot dusver is de pijn nooit zo ondraaglijk geweest dat ik meer dan één pijnstiller moest nemen. De pijn is het best te vergelijken met de pijn die je in je onderrug voelt wanneer je eindelijk mag gaan zitten na een hele dag rechtstaan. Niet heel pijnlijk, maar als hij er constant is, gaat het op den duur ook irriteren. Overmorgen mag ik eindelijk doneren. Ik ben bloednerveus, maar het kan ook niet snel genoeg achter de rug zijn.

To be continued...

(Wil jij je opgeven als stamceldonor, surf dan naar http://www.stamceldonor.be/stamceldonatie.php. Laat zeker iets weten, mocht je er ook voor gaan!)

dinsdag 4 oktober 2011

Mooi

Er was eens... Nee, dat begint vrij lullig. Een mens verwacht haast automatisch op het einde van de rit een soort van "ze leefden nog lang en gelukkig", en dat weet je nooit écht. Zelfs niet in sprookjes. Allemaal heel schattig, hoor, maar ik geloof er niet meer in. De prinsessen in de sprookjes zullen wel meer zijn geweest dan mooi alleen, want met mooi alleen kan je geen brood kopen. Of nee, dat houdt geen steek: als je mooi genoeg bent, krijg je't brood gratis aan je voeten gelegd. Dus ik herneem: met mooi alleen kom je er niet. Neem nu Assepoester. Dat de prins als een blok voor haar viel na één miezerig potje dansen, zou op zich wel kunnen, want zulke dingen gebeuren elke nacht in zwoele discotheken en platte chirofuiven, maar dat de prins nadien al die moeite deed om Assepoester op te sporen, kan niet enkel liggen aan haar mooie ogen. 't Kind moet tijdens het dansen wel een ongelooflijke charme aan de dag hebben gelegd of blijk hebben gegeven van een immense diepgang, of er was van lang noch gelukkig sprake geweest. Dan was het eerder gebleven bij een schandelijke fling die de hele koninklijke familie zich nog jarenlang had beklaagd. Voor mooi alleen blijft niemand samen.

zaterdag 17 september 2011

Voorgenomen

Het is al een eeuwigheid geleden dat ik nog eens een voornemen maakte, en dat is jammer. Mijn voornemens zijn immers stuk voor stuk -zonder uitzondering- hol. Dat weet ik omdat als ik ze had nagekomen ik ondertussen maar 60 kilo woog, een vette spaarrekening had en een rijbewijs of drie. Het tegendeel is echter waar. De meeste voornemens maak ik trouwens rond 23u, wanneer ik net in mijn bed lig. Dan denk ik enkel nog in zinnen die beginnen met:"Morgen ga ik...". En of het nu gaat om vroeger opstaan, harder blokken of gezonder eten; om de een of andere reden ben ik tegen 8u al vergeten wat ik mezelf had beloofd. Helaas.

But for old times' sake wil ik nog eens gek doen en mezelf voornemen dat ik deze blog wat vaker update, en liefst met de grootste onzin eerst. Dat is een garantie.

dinsdag 5 juli 2011

Paranoia

De kans is meer dan reëel dat ik meer weet over jou dan ik wil weten. Of erger, dan jij wil dat ik weet. Meer zelfs, ik weet van duizenden mensen al wat hun persoonlijke voorkeuren zijn, nog voor ik een woord met hen heb gewisseld, wat betekent dat ik over al die mensen al een mening heb die, mij kennende, niet altijd even genuanceerd is. Dat stoort me niet, want dat hoort er tegenwoordig bij. Wat me wel bezighoudt, is dat al die mensen ook hun gedacht hebben over mij, en niet op basis van mijn welbespraaktheid of gevatte opmerkingen -want die is hen tot nog toe bespaard gebleven-, maar op basis van foto's van mijn escapades of reacties op andermans statusupdates.

Ik heb me daarom vandaag een ongeluk geklikt tijdens mijn grote Facebookschoonmaak; ik heb twee derde van mijn getagde foto's onttagd, mijn interesses nog eens aangepast, mijn muur nog eens gewit,... Soit, ik ben weer even stalkerproof, in die mate zelfs dat wie nu nog eens komt lurken op mijn profiel, op slag verliefd wordt. U bent bij deze gewaarschuwd.

Waar ik Facebook wel dankbaar voor ben, is dat ik tegenwoordig niet meer met een verrekijker in de hand op een ladder moet kruipen om te zien waar mijn doelwit van houdt. Mits wat research geraak ik op haar drempel met haar lievelingsbloemen, want zulke dingen vind je nu eenmaal op het internet, en dat bespaart me wekenlang vuilnisgraven en schaduwen. Héérlijk. En zo kan ik hele conversaties skippen, want ik hoef niet meer te polsen naar hobby's, omdat ik dankzij enkele welgemikte 'vind ik leuk's weet dat ze bezig is met dingen als bloemschikken, kantklossen of schaken.

Als ik mezelf dan eens betrap op lurken, kan ik mezelf nog steeds voorhouden dat ik gewoon mijn research skills op peil hou. Ik heb namelijk een diploma journalistiek, wat gelijk staat met archeologie van de moderne tijd, want in se zijn wij ook gravers, alleen dan niet met een schop, maar met een muis en een toetsenbord. Mij wordt dat gedrag dus al wat sneller vergeven.

De kans dat ik je ken voor jij mij kent, is dus behoorlijk groot. En ik weet dat je een bloemschikker bent, omdat ik dat las op je profiel. Laat je dat echter niet tegenhouden honderduit te vertellen over je petunia's en hortensia's en weetikveelwatia's, en dan vertel ik over alle dingen die jij al van mij weet. Tot vervelens toe zelfs, want jij kent mij al en ik ken jou.

En toch wil ik je leren kennen.

zondag 13 maart 2011

(Zonder titel)

Ik ben bloot ondanks mijn kleren,
ge ziet dwars doorheen mijn lijf,
onder al mijn lappen schaamte
en ik weet met mij geen blijf.

Ik weet amper nog waar kruipen,
tenzij bij u, als ik dat mag.
Ergens anders dan mijn lijf, liefst,
want daar ben ik elke dag.

Dus ge herbergt mijn gebreken
in een leegstaand stukje hart.
Ge hebt het toch niet dringend nodig,
dus ge houdt het maar apart.

En ge weet dat er iets mis is,
want ge kijkt zo vreemd naar mij,
en ge vraagt wat er gebeurd is,
en dat ik dan zeg: wel, gij.

woensdag 2 maart 2011

Officieel (een stapje) dichter

Ik ben dichter. Dat staat op een certificaat ofte afgedrukt Worddocument, ondertekend door Christophe Vekeman. Unaniem besliste de éénkoppige jury, bestaande uit Christophe Vekeman zélf, dat mijn gedicht, uit een overweldigende 50 andere inzendingen, het beste was. Dat is mooi. Vooral omdat er iets te winnen viel behalve de eer om voor de rest van je leven aangesproken te worden als winnares van de HUB-gedichtenwedstrijd 2011, want laat ons eerlijk zijn: als je vier jaar lang door de Aarschotstraat naar school moest, gehard door de vale geur van dürüm, pis en benzine en het flauwe licht van de hoerenvitrines, dan weet je dat de wereld rond geld draait. Ik heb dus een gedicht geschreven, poëzieprostituee als ik kan zijn, en ik mag de beide handjes van de gastpoëet van dienst kussen dat hij een voorliefde heeft voor rijm en metrum, of ik kon huiswaarts gaan met een kredietkaart die nog steeds even veel in het rood staat en zijn nieuwste boek 'Señorita's'. Als je mijn blog al hebt bezocht, herken je het wellicht, want het is een gerecycleerd werk met de titel 'Nodig'. Voor wat het waard is, lezer: deze is voor jou.


Ge voelt aan alsof ge lucht zijt,
ge weegt niks, maar ge bestaat.
Ik wist niet dat gij zo diep zat,
maar ik voel het als ik praat

dat gij hangt aan al mijn woorden,
dat ge zweeft op mijn geluid.
Ge ligt genesteld op mijn lippen,
dus ik spreek u niet meer uit.

Ik heb u nodig als mijn lichaam,
of als wat mijn lichaam voedt.
Gij zijt mijn hart niet, noch mijn longen,
maar ge gutst als waart gij bloed.

Ge bestuurt mij, ge beleeft mij,
ge houdt mij recht als mijn gestel.
Ik durf u niet meer te lossen,
want dan ben ik enkel vel.

vrijdag 4 februari 2011

Desalniettemin

Desalniettemin. Héérlijk woord vind ik dat. Zo heerlijk dat ik de onbeschrijflijke drang voel het te pas en -of vooral- te onpas te gebruiken. Zomaar, omdat het mooi klinkt, maar vooral omdat het een hele mond vol is voor een woord dat eigenlijk net zo goed kan worden vervangen door 'nochtans' of 'toch'. 'Nochtans' bekt echter niet half zo mooi als 'desalniettemin' en mijn zin om zomaar ergens te gaan 'nochtansen' is veel minder groot. Ik bemin 'desalniettemin'. Mensen worden echter snel lastig van woorden van dat kaliber. Daarom word ik vaak op fronsen onthaald wanneer ik uitpak met woorden als 'sip' of 'sneu', hoe sip ik dan ook ben en hoe sneu ik het ook mag vinden. Het is niet enkel uit voorliefde voor die woorden dat ik ze gebruik, maar vooral omdat ze een stuk beter passen bij mijn gevoel dan pakweg 'verdrietig' of 'triest'. Ik ben totnogtoe echter nog niets 'zoek' geraakt, want daar doe ik niet aan mee. Dingen zijn bij mij altijd 'kwijt', omdat 'kwijt' ook een stuk lomper klinkt dan 'zoek'. Dat wil echter niet zeggen dat ik nooit iets zoek zal geraken. Ik heb simpelweg nog nooit de kans gehad, denk ik. Net zoals ik nog nooit de kans had om 'verhip' te zeggen in plaats van 'miljaar'. Als er één ding is dat ik wil kunnen zeggen, is het wel 'verhip', maar dat is enkel weggelegd voor mensen die zich een hoedje kunnen schrikken en ook dat is vooralsnog niet gebeurd. Mocht ik me de komende dagen iets schrikken, dan mag het zeker een hoedje zijn, of een warme muts, want dat is hier meer dan nodig.

Om af te sluiten, een klassieker:

Desalnietteminderwaardigheidscompleksteroog.
Kameelektrochocolademoessonregenboog.
Kannikakafonietjesmachiiiiiiiiiiiiiineonderdeel.

vrijdag 28 januari 2011

Examenstress

Dat ik na vier jaar studeren nog steeds verbaasd ben over wat examens met een mens kunnen doen, kan vreemd lijken. Ik heb meer examenperiodes doorgemaakt dan goed is voor mij. Je zou dus denken dat ik de routine ondertussen onder de knie heb: kamer opruimen, internet afsluiten, fluostiften rangschikken op kleur én belangrijkheid - roze eerst, dan groen, en geel belandt meestal in de vuilbak wegens niet duidelijk genoeg - en tussen al die examenlijke verhuiswerken wordt op regelmatige basis een hele thermos koffie naar binnen gewerkt. Dat is hoe het zou moeten gaan.

Helaas gaat het eerder als volgt: examenrooster checken, opmerken dat het eigenlijk wel meevalt, omdat drie weken blok voor vier examens en twee papers best veel tijd is, en dat er dus geen haast bij is. Bijgevolg spendeer ik mijn dagen surfend, shoppend, uitgaand of hangend, en maak ik mezelf wijs dat een vak als Journalistieke Onderzoeksmethoden op twee dagen ook wel klaar geraakt. Wanneer het dan effectief zover is gekomen dat ik door de wanhopige Facebookstatussen niet anders kan dan leren, besef ik hoe vreselijk dom ik ben geweest en kan ik niet anders dan elke examenperiode opnieuw zuchten: ik was beter wat vroeger begonnen. De tijdsdruk verandert me namelijk in een Gollumachtig wezen, gekleed in een joggingbroek en een veel te wijd t-shirt. De kop koffie is ondertussen vergroeid met mijn hand, wat het typen er niet makkelijker op maakt. Mijn hart maakt vreemde sprongen op het ritme waarmee ik mijn leerstof opdreun.

Dagdromend stel ik me voor hoe het kon geweest zijn als ik tijdens de blok had gedaan wat ik moest doen -blokken dus. Ik had met mijn cursus in de hand door het park kunnen dartelen, minutenlang naar elke pagina kunnen staren, nog even kunnen powernappen of liefst van al: ik had me niet bij het minste schuldig moeten voelen. Alles wat ik doe wordt namelijk omgerekend in aantal pagina's die ik had kunnen leren. Eten staat voor twintig pagina's, 'de Allerslimste Mens' voor veertig pagina's, naar het toilet gaan slechts voor twee. Voor het slapengaan probeer ik er alle pagina's nog eens door te jagen tot de leerstof herkenbaar lijkt, maar niet reproduceerbaar, want dat is voor vlak voor het examen.

Dan ijsbeer ik zo hard dat ik loopgraven achterlaat waar ik stap, en herhaal ik mijn leerstof zo gretig dat ik gaten in mijn samenvatting staar. En was ik vroeger begonnen, dan had ik nog een tukje kunnen doen voor het lokaal in plaats van een tikkende tijdbom te zijn of een makkelijke prooi voor een hartaanval.

Examen afleggen. Examen indienen. Examenlokaal verlaten. Wachten op de punten. Vergeten dat het ooit examens zijn geweest. Weten dat zolang de aanpak werkt, er niets moet veranderen. Dan sterf ik maar een beetje.

Op te laat beginnen. Op -hopelijk- nooit meer examens.

woensdag 17 november 2010

Tweet-Tweet

140 tekens, 20 minder dan een sms-bericht, en daar moet je het maar mee doen op Twitter. Ideaal voor wie kort van stof is, of voor de koning der oneliners. Bart De Wever zou er geweldig in zijn. Maar ik ben geen Bart De Wever, en dat is maar goed ook. Eén reden waarom de redder des vaderlands zich niet met Twitter bezighoudt, is misschien omdat België zich het tweeten nog niet eigen heeft gemaakt. In tegenstelling tot in de Verenigde Staten, zijn het voornamelijk journalisten, celebrities en internetfanaten die België in deze microblogosphere vertegenwoordigen.

Vanzelfsprekend, lijkt me. Een tweede grote verschil tussen de Twitterende Amerikaan en de Twitterende Belg, is dat er in tweetend België een stilzwijgende regel bestaat enkel te tweeten als je iets interessants te zeggen hebt. Aan die regel veeg ik vaak vierkant mijn virtuele voeten, en daar geef ik de Facebookstatusvrijheid de schuld van. Op Facebook kan je namelijk je hele leven in het lang en in het breed kwijt, tot hoe lang je op het toilet zit toe -thank god voor de 'verberg'-knop. Nee, op Twitter kan je maar beter iets zinnigs te zeggen hebben, en daar knelt het schoentje: door de overload aan journalisten en internetspraakmakers is het moeilijk nog iets nieuws te zeggen.

Stel dat je dan eindelijk iets hebt gevonden om de volle 140 tekens aan te wijden, dan is de vraag nog maar voor wie je uiteindelijk tweet. Als niemand een Twitter-account heeft, waarom zou je dan tweeten? Slechts een half procent van alle Belgen heeft ooit getweet, en dat terwijl ongeveer de helft van de Belgen een Facebookaccount heeft. Je kan het een beetje vergelijken als praten tegen een muur. Daardoor laten veel twitteraars, zo'n twintig procent, hun account al snel voor wat het is. Wie op Facebook oeverloos over alles kan zwetsen, én foto's kan delen, én zo'n 300 vrienden heeft, heeft geen boodschap aan het elitaire Twitter.

Slecht is Twitter echter hoegenaamd niet, zwaar onderschat des te meer. Je kan het een beetje vergelijken met een ultralight-versie van Facebook, zonder snufjes en voer voor stalkers. Gaga doet het, Kanye en 50Cent doen het, maar ook De Standaard en Studio Brussel: aan nieuws kom je op Twitter alleszins niet te kort. Mijn twittergebruik beperkt zich tot lurken, of kijken wat anderen te zeggen hebben zonder zelf al te veel te posten. Als je volgerslijst slechts een twintigtal leden telt en je timeline staat vol journalisten, wie ben ik dan om te tweeten?

Wie nog niet vertrouwd is met Twitter en het gekwetter daarrond, kan alvast oefenen op deze post-its: lekker vintage.